Schilder-muzikant Henk Krist en de lof op de autodidact

Naast portretten van accordeonisten, pianostemmers, gestichtspatiënten en allerlei Fellini-achtige figuren liet schilder-muzikant Henk Krist in zijn laatste expositie Vreemde streken in het Hannemahuis in Harlingen een groot aantal in Noord-Groningen gemaakte landschappen zien alsof de stadsmens Krist – hij woont en werkt in de wijk Huizum in Leeuwarden – buitenmens was geworden. De verlaten landschappen en de eenzame en tragisch ogende figuren geven zijn schilderijen iets droefgeestigs, al is bij Krist de humor nooit ver weg waardoor zijn werk juist iets geestigs krijgt. ‘Het gaat me niet om de fysieke gesteldheid van de lui die ik schilder, maar hun angst en pijn.’

zelfportret 2014
Zelfportret 2014

We spreken elkaar op een winteravond, half januari, sneeuwvlokken in het lantaarnlicht, ijzel op het asfalt, flessen bier op tafel. Het wordt een lang gesprek, onder meer over zijn vader die in Buchenwald zat, zijn worsteling met de kunst, de muziek – Krist speelt piano en orgel – en het Noord-Groninger landschap. Het was de week waarin de Friese kunstwereld een van haar grote iconen verloor: Thom Mercuur, kunstverzamelaar en oprichter van museum Belvédère.

“Een uniek figuur, een persoonlijkheid, iemand met een goede smaak. Als Mercuur een kunstenaar bracht, bij voorbeeld die boer uit Brabant, Leon Adriaans, dan waren dat vaak authentieke lui, doorgaans autodidact zoals die fantastische stille schilder Willem van Althuis. Zonder Mercuur had de kunst in Friesland er anders uitgezien, al vond ik dat hij in zijn voorkeur wel eens te nostalgisch was. Iemand als Jan Mankes is mooi, maar liever niet te veel van dat werk. Hoe dan ook, zijn droom over een modern museum in Friesland heeft hij met museum Belvédère werkelijkheid doen worden. Ik denk dat hij zijn taak op aarde wel heeft vervuld,’ mijmert Krist. Zelf heeft hij zo zijn vragen over de zin van al dit Zijn op aarde, een kwestie die onder meer tot uitdrukking kwam in de titel van het boek dat in 2009 over hem verscheen: Wat te doen op aarde?

‘grieme’

Henk Krist deed de HBS in Leeuwarden, had een korte carrière als verpleegkundige in de psychiatrische verpleging Licht en Kracht in Assen en volgde de avondopleiding van academie Vredeman de Vries in Leeuwarden. Ondanks die achtergrond vindt hij het ‘volkomen idioot’ dat iemand naar school gaat om kunstenaar te worden. ‘En het meest idiote is dat je naar een academie gaat om popmuzikant te worden. Je gaat toch ook niet naar een school om pooier of een crimineel te worden?’ Grijnzend: ‘Zou trouwens wel goed zijn voor de werkgelegenheid.’

De schilder maakt een nieuw flesje open, trekt een wenkbrauw op en zegt met een blik die even onverbiddelijk als vernietigend is: ‘Al die mensen die later in Van Althuis zijn grijstonen zijn gaan schilderen, zijn in mijn ogen niets anders dan klonen. Van Althuis is niet te overtreffen. Een echte autodidact. Dat soort lui, daar hou ik van. Ik vind het mooi als mensen in een vervallen schuurtje of in een oud fietsenhok wat aan het klooien zijn met verf. Ik hou van knoeiers en prutsers. Ze ‘grieme’ wat om, zonder dat moeder de vrouw er weet van heeft. Maar op een dag, boem, flonkert hun werk plotseling aan het firmament.’

Hij heeft grote bewondering voor iemand als Ruurd Wiersma, de schilderende melkvaarder uit Birdaard die van zijn huiskamer één groot schilderij maakte. Stoelen, tafels, wand en vloer, niets ontkwam aan het penseel van deze naïeve zondagsschilder. ‘Hij was de uitvergroting van een autodidact. Dat hele huis van hem, dat mogen ze wat mij betreft zo met een kraan van Pax optillen en in of naast het Fries Museum neerzetten. Spottend: ‘En dan lekker veel vrijwilligers erbij. Dat is de nieuwe plaag in Nederland, vrijwilligers in musea. Dat ze er zijn, begrijp ik wel – de bezuinigingen – maar ze marcheren er maar rond als strenge legers. Alles in de pas. Ze maken het museumbezoek vaak onaangenaam.’

Musea

In het Fries Museum komt hij niet of nauwelijks. Hij vindt het nog steeds schandalig hoe de voormalige burgemeester van Leeuwarden, Geert Dales, samen met zijn wethouders een referendum over de plaats van het nieuwe museum zo wisten te manipuleren dat het massale ‘tegen’ een ‘voor’ werd. Krist: ‘Niets ontziende regenten. Louche figuren, met hun opgeblazen politiek-bestuurlijke ego’s. Ze reizen van de ene bestuursfunctie naar de andere, maken er een puinhoop van, krijgen hun wachtgeld en slijmen en lullen zich een nieuwe baan in.’

Het oude Fries Museum was volgens hem zo slecht nog niet. Bijna chagrijnig: ‘Ze hadden tenminste een galerie met moderne kunst. Dat was toch wel iets anders dan die kleuterzaal met moderne kunst, daar op de derde verdieping van het nieuwe museum. Er is weinig aandacht voor kunstenaars uit Friesland. Wat men wil, moet jong en blond zijn of dood, dus kunstenaars die pas aandacht krijgen als ze kassiewijle zijn. Nee, ik ga echt duizend keer liever naar museum Belvédère dan naar het Fries Museum.’

Huub Mous schreef over het werk van Henk Krist: ‘Zijn schilderijen zijn allesbehalve mooi. Maar op de bodem van al deze ellende schuilt niet alleen een vleugje ironie, maar ook het gekwelde mededogen voor de kleine wereld van zijn jeugd in Huizum, een dorp destijds nog aan de rand van Leeuwarden. Krist schildert geen mensen, maar personages. Ze zijn aandoenlijk en vreemd tegelijk. (…) Hun eigenaardigheden zijn uitvergroot, maar vormen nog nèt geen karikatuur. Ze spelen toneel zonder tekst in een stuk, dat nog geschreven moet worden, maar waarvan de ontknoping al bij voorbaat bekend is. Tragiek en verdriet zijn echter zo onontkoombaar in beeld gebracht, dat een glimlach nauwelijks te onderdrukken valt.’

De oorlog

Krist knikt, zegt gespeeld verbaasd: ‘Zo, dat heeft Mous niet slecht gezien.’ Waar de pijn heerst, daar regeert volgens Krist ook de angst. Dat laatste woord is de inleiding op een lang verhaal over zijn vader, die reeds in zijn jonge jaren in Huizum aan film en fotografie deed en ’s avond in zijn schuurtje altijd aan het knutselen was. ‘Ook hij schilderde. Hij was een artistiek begaafd knutselaar, een echte prutser, net zoals mijn pake uit Terwispel. Die pielde met stoommachines en bouwde huisjes en schepen van lucifers. In de oorlog ging het mis. Mijn vader was ondergedoken in de Wieringermeer. Hij had geen zin in de Arbeitseinsatz. Hij had het voorzien op de dochter van de buurman. Op een avond, op weg naar dat meiske werd hij opgepakt. Via Amersfoort werd hij afgevoerd naar Duitsland en belandde in een van de werkkampen in Buchenwald.’

klok heit krist
Een van de knutselklokken van Vader Krist

‘Ook was hij een poos tewerkgesteld in een kazerne in Wenen. Hij leerde er klokken maken. Man, we hadden thuis in Huizum wel twintig klokken hangen, tiktak tiktak, de hele dag door en dan waren er ook nog eens zestig wekkers of zo. Om de zoveel tijd moesten die apparaten worden opgewonden. En dan hadden we weer een verschrikkelijk opwindende middag. Mijn vader kon moeilijk over de oorlog praten. Hij werd er emotioneel van. Hij had moeite met gezag en autoriteiten. Was er in de media nieuws over de beruchte Drie van Breda, dan werd hij ziedend, raakte bijna buiten zinnen. Dan stond hem het schuim op de mond. Thuis zeiden we dan: ‘Pa is ook weer eens raar!’ ‘

Henk Krist haalt een biertje uit de koelkast, vertelt ondertussen: ‘De oorlog heeft nogal een stempel op ons gezin gelegd. Toen mijn vader op zijn oude dag in verzorgingstehuis Abbingahiem zat, had hij er geen trek meer in. Hij was zijn vrijheid kwijt. Het verplichte douchen in Abbingahiem noemde hij erger dan Buchenwald. Mijn vader was een rasverteller. Avonden aaneen kon hij praten over van alles en nog wat, maar praten over zichzelf, ho maar. Dan ging de deur dicht. De oorlog en de angst voor het duivelse zoals die me is bijgebracht door mijn streng gereformeerde moeder waren bepalend voor de sfeer bij ons thuis. Ze was er heilig van overtuigd dat de mens slecht en verdorven was. De doem was bijna erger dan de donderpreken op zondagmorgen. Al die dingen tezamen zijn me diep onder de huid gekropen.’

Demonen

Krist werd zijn leven lang geplaagd door regelmatig terugkerende depressies. Er waren dagen en weken van buitensporig drankgebruik. Alcohol bood geen soelaas. ‘Het was op een bepaald moment zo erg dat ik nog maar één ding wilde: weg uit alle aardse ellende. Maar als het dan zo erg is, dacht ik, dan kan ik ook nog wel even een erg vervelend klusje doen: het verven van de gereedschapswand in het hok of zo. Toch ben ik in therapie gegaan, radicale therapie. Dan kom je in een groep van tien lui terecht en dan moet je proberen om samen al je woede uit je lijf te schreeuwen om op die manier je pijn en angst de baas te worden. Wat een gekkenhuis, maar het werkte wel.’

Als verpleger in de psychiatrische inrichting was hij gebiologeerd door de koppen en de soms Fellini-achtige figuren die hij er tegenkwam. Hij ging ze schilderen. Op een dag kocht hij honderdtachtig panelen. ‘Ik ben drie maanden lang alleen maar aan het schilderen geweest, het ene droeve hoofd na het andere. Het waren mijn demonen. Maar wel gecompenseerd met humor, hè. Anders ga je echt troosteloos over tot het rijk der doden. Dus gaf ik ze titels als ‘De ontslagen postbode’ of gewoon ‘Tante Bontsje’. Het ging me niet om de fysieke gesteldheid van die figuren, maar om hun angst en pijn. Mijn werk is niet tragisch, ook niet komisch, maar tragikomisch. Ik hou van de absurdistische personages van Armando en Cherry Duyns in Herenleed of van die al even absurdistische lui in die dodelijk saai ingerichte ‘Dierenwinkel’ uit de helaas ‘overleden’ serie Jiskefet.’

Huub Mous: ‘Misschien komt er ooit nog eens een Kristmuseum. Geen Anti-Krist. Nee, gewoon Krist. Maar dan wel in de voormalige gereformeerde kerk van Huizum-dorp.’

Krist is zich ervan bewust dat hij geen vrolijke schilderijen maakt. ‘Nee, maar’, vraagt hij bijna honend, ‘moet dat dan?’ Door opzettelijke onhandigheid, zo niet moedwillige knulligheid kent zijn werk een verraderlijk soort naïviteit. Wie Krist zijn koppen ziet, ziet het gezicht van een gegeselde ziel. ‘Zielenpijn,’ zegt hij met een grimas. ‘Ik lees de zware jongens, Hermans, Schopenhauer en zo. De enige filosoof met spot. Verder lees ik veel Reve. Zonder Reve geen leve. Die is zelfs in staat om een handleiding van een videorecorder van humor te voorzien. Ik herken zijn zwaarmoedigheid. Zink je daarin weg, dan heb je het gevoel alsof je door stroop loopt. Ik ken nogal wat mensen die eruit zijn gestapt. Enerzijds heb ik bewondering voor hun moed, anderzijds vind ik het laf. Je had de laatste kans kunnen pakken. Het leven is toch wel een beetje een geschenk.’

Bregman

Zoals Gerard Reve de draak steekt met God, maar toch heilig in Hem blijft geloven, zo steekt Krist, lachend om de ernst van de schilderkunst, voortdurend de tong uit naar de grote thema’s in de kunst. Toch is zijn werk in hoge mate bepaald juist door die thema’s, waaronder de vraag naar de zin en betekenis van leven en dood. Zijn houding als schilder roept associaties op met het Reve-gedicht ‘Toch is er een God’: ‘Vroeger ben ik diep gezonken, / want ik had te veel gedronken. / Ik dronk alsmaar zware wijn, / want ik wilde vrolijk zijn. (…) Ik was radeloos en wist me geen raad; / ik voelde me ernstig bezwijken, vroeg of laat. / Halleluja, / nix aan de handa!’

Schaatsers op de grote wielen
Schaatsers op De Grote Wielen

Ondanks zijn pessimistische kijk op de wereld is het kleurgebruik van Henk Krist doorgaans uitbundig, ook in de zin van vrolijk. Hij houdt van coloristen als Jentsje Popma, Boele Bregman en Van Gogh met zijn diep doorwerkte kleuren zoals in De Aardappeleters. ‘Popma, dat is pas kleur, man. In zijn werk kom je kleurcombinaties en kleurtonen tegen die alleen God kan scheppen. Kleur is durven. Het spreekt me meer aan dan die afgrijselijke veralthuisisering van al die grijsschilders. Die jongens durven niet. Schilders als Popma, Boele Bregman en Jonas Snijder, kijk, dat zijn tenminste goede, authentieke kunstenaars.’

Er gaat een blikje bier mee de tuin in, onder het met klimop begroeide afdakje steekt de schilder een shagje op. Hij beaamt dat hij een drinker is. ‘Maar geen alcoholist. Ik ben afgelopen week nog drie dagen zonder geweest. Maar ik geef toe, alcohol is lekker. Drank ontspant, je raakt even los van je zelf. Het bestaan wordt er even lichter van. En zeg nou zelf, wat was iemand als Reve geweest zonder de fles? Evenals muziek is drank een ontsnappingsmogelijkheid. Als ik in Middelstum in Groningen ben – ik heb er sinds vorig jaar een atelier – dan bespeel ik vaak het kerkorgel in Huizinge, soms uren achtereen. Ik speel mezelf letterlijk uit de tijd. Er komt een gevoel van goddelijkheid over je. Drank kan ook dat effect geven.’

Vogelverschrikker

Henk Krist had in de loop der jaren zowel nationale als internationale exposities, onder meer in Amsterdam, Groningen, Leiden, Stockholm en Bern in Zwitserland. Er is een aantal verzamelaars van zijn werk, onder wie Joop van den Ende, dat er veel, zo niet alles aan doet om een kop van Krist in huis te hebben. Maar naast de schlemielen, de halve garen en allerlei, zo uit het gesticht weggelopen aardappelhoofden was er bij de laatste tentoonstelling ‘Vreemde streken’ in het Hannemahuis in Harlingen ook een opvallend groot aantal landschappen te zien.

‘Die nieuwe oriëntatie op het landschap hangt samen met het feit dat ik de laatste jaren regelmatig in Noord-Groningen vertoef. De tijd lijkt er stil gezet, de verwoesting van het landschap is er minder groot dan in Friesland. Ik hou van dat noordelijke landschap, inclusief dat van de kust en de zee. De zichtbare horizon geeft er een heilig soort leegte. Ik probeer die ruimte zo elementair mogelijk vorm te geven.’ Maar Krist zou Krist niet zijn als hij in zijn van leegte en verlatenheid overstromende landschappen niet plotseling een boer neerzet. ‘Geen gewone boer, maar een boer als vogelverschrikker of anders een soort lytse Teake.’

In Groningen is de schilder vaak aan de kust en op het platteland te vinden. De zee brengt hem in zekere zin terug naar hetgeen waarmee hij opgroeide: het water en de woonboot waarop hij in 1952 in Snakkerburen, een buurtschap aan de rand van Leeuwarden, werd geboren. De boot werd later verruild voor een woonboot in Huizum. Het schip is een veel voorkomend motief in Henk Krist zijn werk. Het is een symbool voor dat wat door de stroom wordt voortbewogen of tegengewerkt. Maar dat niet alleen, het is ook een metafoor voor de overgave aan de overtocht, verlost van God en vooral ook van het benauwende gereformeerde milieu. Huub Mous schrijft daarover terecht: ‘Misschien komt er ooit nog eens een Kristmuseum. Geen Anti-Krist. Nee, gewoon Krist. Maar dan wel in de voormalige gereformeerde kerk van Huizum-dorp.’

overtocht-1
Overtocht