Wim Brands (1959-2016) – Ik weet het niet…

Vorige week maakte schrijver, journalist en dichter Wim Brands een eind aan zijn leven. In de media buitelden de hoe- en waarom-vragen druk over elkaar heen. Om het maar niet te hebben over alle zogenoemde antwoorden. Wat een lawaai. Bijna oorverdovend. In een interview met Jurgen Maas werd Brands ooit gevraagd naar het waarom van de zelfmoord van zijn vader. Hij kon alleen maar uitroepen: ‘Ik weet het niet…’

Wim Brands3
Wim Brands (1959-2016)

.
Die uitroep, voor zover het al geen schreeuw was, is te beluisteren in het inmiddels drie jaar oude NPO-interview ‘Brief aan mijn jongere ik’, een pijnlijk aangrijpend vraaggesprek waarin Brands onder meer over de geschiedenis van zijn vader spreekt.

Op een bepaald moment vraagt Maas: ‘Het feit dat u hem er niet van heeft kunnen weerhouden om zelfmoord te plegen, welke rol speelt dat?’

Je hoort Brands, bijna gebelgd, zuchten, wachten, dan moeizaam formulerend: ‘Kijk, om het nog ingewikkelder voor je te maken… Ik weet niet of dat de goeie vraag is: ik heb hem er niet van kunnen weerhouden. Ik bedoel, het is ongeveer het laatste, denk ik, dat je altijd zult verwachten als iemand, een familielid, zelfmoord pleegt. Je weet helemaal niet waarom dat is, eigenlijk, heel simpel gezegd.’

‘Dus u begrijpt het niet waarom hij het gedaan heeft?’

Brands, zoekend naar woorden. ‘Nee, kijk, het punt is dat…’

Stilte.

‘Het was heel pijnlijk. Je moet je voorstellen, we zouden dus naar hem toe gaan, mijn broer en ik, op die zaterdag. Die dinsdag word ik gebeld door mijn broer. Onze vader heeft zelfmoord gepleegd. De nacht daarover had ik over hem gedroomd. (…)

Die zelfmoord van hem is nog steeds onbevattelijk voor me. Ik weet niet waarom hij het gedaan heeft. Ik weet het niet. Ik weet het niet of hij al een heel leven lang depressief was. Ik weet niet of hij door zijn medicijngebruik dusdanig depressief is geworden. Hij heeft enorme hoeveelheden gehad en dat is echt de tijd dat ze hele fabrieken in mensen hun hersenen propten. Dat kan ook. Ik weet het niet. Ik weet het niet. Ik denk ook dat het heel erg lastig is. (zucht) Het punt is…’

‘Zou het wat uitmaken?’

‘Dat is een goeie vraag: Zou het wat uitmaken? Het punt is namelijk, dát komt erbij. Dat komt erbij!’
.

Gedicht

In de bioscoop van onze stad draaide
wekenlang dezelfde film. Wij gingen
minstens tien keer per maand
totdat onze begeleider die elke avond
andere melodieën speelde spoorloos
in het bos verdween. De zee verstomde,
de verlaten vrouw huilde en lachte
geluidloos en wij zwommen
op de bodem van een oceaan.

Wim Brands
.

Die oceaan deed me denken aan de in de golven verdwenen fotograaf, filmer en conceptueel kunstenaar Bas Jan Ader. Over het waarom van zijn dood is van alles gezegd, maar eigenlijk viel er, heel eenvoudig, helemaal niets over te zeggen.

Todesarten, sprakeloos, dit bestaan, een vraagteken, of: ‘what are we in the infinity of ocean and sky?’ zoals Ader zijn moeder Johanna Adriana Ader-Appels het omschreef in het tragische gedicht ‘From the deep waters of sleep.’

In een interview, drie jaar voor zijn dood, zei de destijds in Los Angeles wonende Ader: ‘Alles is tragisch omdat de mens altijd zijn controle verliest over processen, over de materie, over zijn eigen gevoelens. Ik heb veel gevoel voor de schoonheid van de tragiek, dat is het tragische. De tragiek van de tragiek, dubbel op.’

Dat komt erbij.

Ik weet het niet…

Ondertussen bleef het maar stormen in de moord en Brands roepende media. De hoe- en wat-vragen waren niet van de lucht. Veel lucht, met hier en daar soms, nog erger, allerlei moralistische putluchtstukken: ‘We ondermijnen onze samenleving ernstig door de eisen steeds verder op te schroeven en te weinig oog hebben voor…’

Ik ben een eindje gaan fietsen, het bos in, het bos weer uit, halverwege de Dokkumer Ee afgestapt, het weiland ingelopen, een uurtje tegen een hek blijven hangen, het oog op een eindeloos kaal en dodelijk monotoon Monsanto-lanschap. In de verte de zadeldaktoren van Wijns, het terras van het café aan het water. De kroeg.

Achter me hoorde ik op een bepaald moment de mond van een Fries paard malen, de tanden, smerig geel als de waterige zon boven de Ee. Het kwam dichterbij het hek, het stond maar te kijken. Ik zag in het oog het heelal van mijn vader, een man in een blauwe overall, een boerenerf, een hinnikende schuur, de blauwe, bijna polaire lucht van de wrede maand april boven de Japanse kers, een vrouw onder de witte waslijnen bij de sloot rond het voorhuis.

Vanmorgen heb ik nog een keer het indrukwekkende Brief aan mijn jonger ik beluisterd. Als in een echo van het oude weten dat we slechts één ding weten, namelijk dat we niets weten, hoorde ik Brands nog een keer zeggen: ‘Ik weet het niet, ik weet het niet…’

.

Sinds vanochtend